Wat doe je als je kind angstig is?

Noor

Onze poes mist haar staart. Ze kan zich gelukkig prima redden. Maar haar ongeluk heeft een groter probleem opgeleverd: ze is angstig en wil bijvoorbeeld absoluut niet meer in haar ‘reismand’. Zodra ze de mand ziet, maakt ze dat ze wegkomt.

Vorige week liep ze opeens mank door het huis. Wat doe je dan? Even aanzien en toen toch de dierenarts gebeld. In de avond was het zover. We mochten komen! Maar hoe kregen we haar in de mand? De oplossing bleek uiteindelijk simpel. We duikelden een paar kattensnoepjes op, legden ze in de mand en ‘kat in het bakkie’.

Beloning als redmiddel?

Jammer genoeg werkt het bij kinderen meestal niet op deze manier. Wat doe je met kinderen die heel erg bang zijn? Gooi je snoepjes in het water en zullen ze daar op reageren? Het is mogelijk, maar meestal lukt het niet om kinderen die werkelijk angst voelen, met een beloning (extrinsieke motivatie) ‘in beweging’ te krijgen.

Een mooi voorbeeld hiervan is het verhaal van een moeder, die op Facebook na het lezen van een tip over watervrij zijn concludeerde: ‘Onze dochter is dus niet watervrij. Veel punten durft ze niet of ze is heel erg bang. Heel erg.’ Ik opperde dat ze misschien materiaal zou kunnen gebruiken om haar dochter ‘over de drempel’ van het zwembad (in de tuin) te krijgen. Haar reactie was veelzeggend. Dat zou vast niet lukken, gezien een eerdere ervaring: ‘Papa had ‘echt’ geld in zwembad gegooid. Als ze het opdook mocht ze een ijsje halen. Helaas, ‘doe het zelf maar’, zei ze’.

Ontstaan van angst

Waarom zijn kinderen bang om in het water te gaan? Hoe ontstaat (kinder)angst? In een artikel over kinderangsten wordt een mooie opsomming gegeven. Fantasie kan er toe leiden dat je kind niet door het ‘gat in het zeil’ durft. Bijvoorbeeld omdat hij of zij bang is voor wat er achter het zit. Misschien is er in het verleden iets heel vervelends gebeurd, waardoor je kind in paniek is geraakt en geen vertrouwen (meer) heeft.

Belangrijk in zulke situaties is dat je als ouder de gedachten van je kind erkend. Als je kind denkt dat er een monster achter het zeil zit, zeg dan niet: ‘nee joh, hoe kom je er bij, dat kan helemaal niet!’. Beter is om samen een oplossing te vinden om te checken of de gedachte van je kind wel klopt. Ga samen door het gat of ga allebei aan een kant van het gat staan of zwemmen en zoek elkaar dan op.

Ontdek de interesse van je kind

Erken je kind. Kijk of je je kind met kleine stapjes toch ‘in beweging’ kunt krijgen. Laat je kind het tempo bepalen. Probeer te ontdekken waar de interesse van je kind ligt. En onthou, een ‘beetje bang’ zijn om iets uit te proberen is niet erg, juist heel functioneel. Er is dan sprake van uitdaging en een gezonde spanning ‘zal ik wel, zal ik niet’. Hoe dit werkt wordt mooi verbeeld in het filmpje ‘Dare’.

Materiaal heeft vaak een enorme aantrekkingskracht en draagt op die manier bij aan uitdaging. Voor sommige kinderen kan geld (wel) werken als stimulans om het water in te gaan, voor andere kinderen is een bal ‘het einde’. Materiaal kan de aandacht misschien even van de angstige gedachten afleiden. Soms werkt het ook om de lievelingspop of –knuffel mee te nemen in of bij het water. En dan ‘een show te geven’ wat er allemaal mogelijk is in het water.

Aangeleerd gedrag

Wees je er van bewust dat je zelf, als ouder, ook een belangrijke rol kunt spelen in het ontstaan van angst bij je kind. Wanneer je zelf angst hebt dat er iets ergs kan gebeuren en/of water helemaal niet leuk vindt, breng je dat heel snel over op je kind. Het kind associeert jouw reactie met de situatie. Een soort stimulus –respons. Angst ontstaat als (dan?) een aangeleerde reactie. Dit kan extreme gevolgen hebben, zoals werd aangetood in het experiment met ‘kleine Albert’. Een baby kreeg een rat te zien en hoorde tegelijkertijd een hard geluid. De baby werd bang voor ratten en andere pluizige dieren. Een gezonde baby werd in een maand een angstig wrak.

Gelukkig kan een aangeleerde  (negatieve) reactie ook weer worden afgeleerd. Bijvoorbeeld door de vervelende (re)actie te vervangen door een prettige ervaring. Dat kan bijvoorbeeld ook een (positief) compliment zijn. Voorkom dat zo’n compliment alleen over het resultaat van een inspanning gaat (het effect). Het is beter om feedback te geven op de inspanning die een kind levert. ‘Wow, wat ben jij een doorzetter’, ‘wat heb je dat goed geprobeerd’. Maar daarover een volgende keer meer!

Blijft je kind wel boven?

DSC_0379-1

En dan is het moment aangekomen. Je gaat met je kind naar het diepe, zonder bandjes. Samen oefenen. Maar dan slaat de schrik je om het hart. Je ziet je kind worstelen om boven te blijven. Komt dat wel goed? Je verwacht min of meer dat hij onder water zal verdwijnen . Het liefst ga je weer naar het ondiepe of wil je je kind vastpakken. Je beheerst je, maar toch, voor je gevoel kan het zinken elk moment beginnen. Hoe zit dat eigenlijk met boven blijven? Met drijven en zinken?

Theorie

Drijven kun je zien als ‘je laten tillen door het water’. Het water heeft namelijk de unieke eigenschap dat er sprake is van opwaartse kracht. Het water duwt je als het ware omhoog. Wanneer die opwaartse kracht groter is dan de zwaartekracht, blijven we boven water. De opwaartse kracht wordt vooral bepaald door het volume van het lichaam dat in het water is. Het volume van het lichaam heeft ook invloed op de soortelijke massa (massa gedeeld door volume).

Drijven of zinken?

De soortelijke massa van water is 1. De soortelijke massa van de gemiddelde mens is 0,97. Dat betekent dat wanneer de mens in het water is, er altijd 3% van het gehele lichaam boven water blijft. De soortelijke massa wordt lager als we diep inademen. Dan is er dus een groter deel van ons dat boven water blijft. De soortelijke massa van mensen met een hoog vetpercetage is ook veel lager dan die van gespierde spijkers zonder vet. Daarom drijven iele, lange jongens minder gemakkelijk dan de meeste meisjes.

Wanneer je onder water wilt komen en vooral ook wilt blijven, is het handig om rustig uit te blazen. Jouw soortelijke massa wordt dan groter dan 1, waardoor het lichaam gaat zinken. Je kunt natuurlijk ook een loodgordel omdoen, dan wordt de soortelijke massa nog hoger en gaat het zinken een stuk sneller. Wanneer je boven water wilt blijven, helpt (diep) inademen enorm. Tijdens het uitademen zak je weer een beetje. Het is daarom handig om het ‘boven blijven’ te ondersteunen met (stuw)bewegingen van armen en benen die er voor zorgen dat je ‘omhoog’ komt. Dit wordt dan watertrappen genoemd.

Horizontaal liggen?

Watertrappen kost behoorlijk veel energie. Veel slimmer is het daarom om ‘op de rug’ te gaan drijven. Je profiteert dan optimaal van de opwaartse kracht. Er is wel een complicerende factor. Wanneer je op de rug gaat liggen, merk je dat je benen naar beneden zakken. En voor je er erg in hebt, hang je diagonaal of verticaal in het water. Dit heeft te maken met de koppeling tussen het opdrukpunt en het zwaartepunt. Aan beide kanten van deze punten is sprake van respectievelijk evenveel opwaartse- en zwaartekracht. Hoe verder die twee punten van elkaar liggen, hoe sneller je benen zullen zakken. Bij mannen gebeurt dit zakken veel sneller dan bij vrouwen.

foto 2foto 5

Horizontaal blijven liggen

Wat kun je doen om het zakken van de benen tegen te gaan? Je kunt proberen je armen en je benen ’te verplaatsen’. Bijvoorbeeld door je handen boven je boven het hoofd te brengen. Of je benen te buigen. Het zwaartepunt zal dan verplaatsen. Je ligt heel stabiel wanneer je de armen en benen spreidt (als een sterretje liggen). Toch kunnen ook dan de benen nog zakken. Daarom is het handig om het zakken tegen te gaan door met je benen een beetje te stuwen (trappelen). Daardoor kom je weer horizontaal te liggen. Met je handen moet je dan wel een ’tegenbeweging’ maken, anders ga je vooruit/verplaatsen en ben je niet meer aan het drijven.

_DSC2062_bewerkt-2

Wat kun je hier mee?

Drijven houdt dus in dat je op de plaats kunt blijven liggen. Tijdens het samen leren zwemmen kun je dit op allerlei manieren oefenen met je kind. Hier een paar tips:

  • leer je kind ’te spelen’ met de ademhaling, ga drijven met een volle hap lucht, wissel dit af met uitblazen, kijk of je ‘dobbertje’ kunt spelen (net niet onder water verdwijnen door steeds een nieuwe hap lucht te nemen en dan weer uit te blazen)
  • leer je kind om in dieper water vanuit verschillende situaties op de rug te draaien (in het water springen, na het baantje schoolslag zwemmen etc.)
  • combineer het ‘op de rug draaien/liggen’ met ‘op je eigen manier verplaatsen’ naar de kant
  • leer je kind ’te spelen’ met drijven, ga samen drijven en kijk bewust naar wat er gebeurt. Hoe snel en ver zakken jouw benen? En hoe zit dat met je kind?
  • doe spelletjes als ‘wie kan het langst drijven op de plaats?’
  • geef je kind uitleg waarom hij of zij drijven leert, maak afspraken wat je kind kan doen als het per ongeluk een keer in het water valt of er iets onverwachts gebeurt tijdens het zwemmen (draaien en op de rug gaan liggen)
  • maak een verhaal waar jullie samen in spelen (er was eens een jongetje, dat wilde niet onder water verdwijnen……) en oefen alles wat met drijven te maken heeft.

 

 

Is jouw kind al ‘watervrij’?

Ieder jaar is het weer een feest. In mei, juni komt het mooie weer er aan. De zwembanden en het bootje worden weer opgeblazen en plonzen maar! Voor mijn kinderen is dat het einde, voor de vriendjes is dat niet zo vanzelfsprekend. Sommige kijken de kat uit de boom en wagen zich voorzichtig via het trapje in ‘onze’ sloot. Het is ook gebeurd dat geduldig werd gewacht tot de zwemband (weer) vol met lucht zat. Zodat er even wat extra steun in het water beschikbaar kwam.

Snoephappen

Ja, er is een duidelijk verschil in het beleven van plezier. Dat viel ook op bij het snoephappen en zwemfeestjes. Voor de één is het snoepje een enorme uitdaging, de ander doet vol twijfel mee. Het kwam voor dat een vriendje tijdens een zwemfeestje niet van de glijbaan ging en eenzaam wachtte aan het eindpunt.

Durven

Voor de één is water en zwemmen een uitdaging, voor de ander lijkt het helemaal niet prettig en veilig. De één durft alles, de ander is heel voorzichtig. Je zou kunnen zeggen dat sommige kinderen niet echt ‘watervrij’ zijn. Een kind dat watervrij is, durft, voelt zich prettig in het water en daardoor wordt water als leuk ervaren. Wat moet je daar allemaal voor kunnen?

Watervrij zijn, wat is dat?

Volgens mij heeft het te maken met de volgende dingen:

  • Als je je evenwicht verliest, moet je ‘weten’ hoe je dat kunt corrigeren
  • Als je omvalt, moet je ‘weten’ hoe je weer kunt opstaan
  • Als je gezicht onder water komt, moet je ‘weten’ dat er dan niets ergs gebeurt
  • Als je gezicht onder water komt, moet je ‘weten’ dat uitblazen er voor zorgt dat je je niet verslikt
  • Wanneer je voeten van de bodem komen en je laat je door het water ‘tillen’ (drijven), moet je ‘weten’ hoe je weer overeind kunt komen
  • Wanneer je gaat drijven (horizontaal liggen) en je benen zakken naar beneden, moet je ‘weten’ wat je kunt doen om dat te voorkomen
  • Wanneer je in het water gaat, moet je ‘weten’ wat je kunt doen om in evenwicht te komen
  • Wanneer je in het water gaat en onder water komt, moet je ‘weten’ hoe je weer boven kunt komen
  • Wanneer je onder water bent, moet je ‘weten’ hoe je weer boven kunt komen
  • Wanneer je in water komt waar je niet kunt staan, moet je ‘weten’ hoe je boven blijft en zelf weer naar de kant komt.

Leren ‘weten’ is durven

‘Weten’ dat je deze dingen kunt, vergroot het zelfvertrouwen. Het geeft je het gevoel dat je de situatie beheerst, onder controle hebt. Onverwachte situaties worden niet meer als onveilig ervaren, want je hebt voldoende vaardigheid en vertrouwen dat je wel weer ‘boven kunt komen’.

Samen leren zwemmen (15 van 43)

Samen werken aan watervrij worden

Watervrij worden is de eerste stap op weg naar ‘zwemveilig worden’. Samen leren zwemmen is de ideale gelegenheid om je kind hierbij te helpen. Door te laten spelen, onbewust ervaringen op te laten doen en daardoor te leren ‘weten’. Oefen eerst in ondiep water en doe daarna hetzelfde in het diepe water, waar kinderen niet meer kunnen staan. Het levert een belangrijke bijdrage aan het beleven van plezier in water en daarmee aan succesvol leren zwemmen.

Duurt zwemles bij jou ook zo lang?

Samen leren zwemmen-31

Zo af en toe staat het in de krant. Vandaag was het ook weer zover. Ouders vinden de zwemles te lang duren. Waar komt dat door? Door de leeftijd? Laten zwembaden kinderen met opzet langer op les? Zijn de zwemdiploma’s veranderd en duurt het daarom langer? Hoe lang duurt zwemles in de praktijk eigenlijk?

Hoe ver is je kind bij de start?

De tijd die nodig is om je eerste zwemdiploma te halen is afhankelijk van verschillende factoren. De belangrijkste factor is je eigen kind. Hoe oud is hij of zij? Vindt je kind water leuk? Is het al eens in het zwembad geweest voor het begin van de zwemles? Kan je kind al een beetje ‘zonder jou’? Hoe gemakkelijk leert je kind motorische vaardigheden? Ging het leren fietsen als vanzelf of kostte dat enige moeite?

Soort zwemles

Ook de manier waarop de zwemles wordt gegeven is belangrijk. Mag je kind spelen en plezier maken? Ligt het accent vooral op instructie? Klikt het met de lesgever? Welke methode wordt gebruikt?

Jijzelf

Je hebt ook zelf, als ouder, invloed. Als je kind relaxed naar de zwemles gaat, zonder gemopper en gestress, is dat prettiger dan wanneer je klaagt over de hitte en je kind op de nek zit omdat het snel het diploma moet halen. Irritatie is natuurlijk wel te begrijpen als je ‘al 1,5 jaar met je kind naar de zwemles gaat’ en geen idee hebt hoe lang het nog gaat duren.

Richtlijn

Een richtlijn voor het behalen van het A-diploma (van het Zwem-ABC) is dat een kind (gemiddeld) tussen de 40 en 50 uur nodig heeft. Die uren kun je op verschillende manieren verdelen. De meeste zwembaden bieden als basis één keer zwemles van 45 -60 minuten per week aan. Als je daar voor kiest, kun je, in het geval van ‘uurslessen’, in ruim een jaar het A-diploma halen. Bij twee keer in de week een uur zwemles, kan je kind het halen in ruim een half jaar. En zo kun je nog andere rekensommetjes maken. Er worden in Nederland ook zwemlessen van 1,5 uur of langer aanboden. Er valt steeds meer te kiezen.

Welke keus?

Kiezen is lastig. Hoe vaak per week is het beste? En is twee uur zwemles niet veel te lang? Stem je keus in ieder geval af op je kind. Jij kan het beste inschatten wat je kind aankan. Informeer ook vooraf hoe de lessen worden inricht. Volgens mij hoeft twee uur zwemles geen probleem te zijn. Mijn ervaring is dat tijdens het samen (recreatief) zwemmen de kinderen er geen genoeg van kunnen krijgen. Ik ben het al lang zat, maar zij willen nog door. Als het maar leuk is!

Eén of  twee keer per week?

Is twee keer per week zwemles beter? Volgens de trainingstheorieën wel. Door vaker te herhalen leer je sneller. Dus als je het op kan brengen om twee keer per week naar het zwembad te gaan zou ik zeggen: doen. En dan lessen van 45 of 60 minuten, dan is je kind in een jaar de trotse bezitter van het Zwem-ABC. Het zwembad in de buurt moet dit natuurlijk wel aanbieden. Is dit niet het geval of ben je zelf druk, dan is één keer per week ook prima. Calculeer in dat het iets langer duurt. Niet in uren, maar in weken of maanden. En vergeet niet dat je door ‘samen leren zwemmen’ een bijdrage kunt leveren aan vaker herhalen én het totaal aantal uren. Dus samen leren zwemmen loont!

BewarenBewaren

Ziet je kind er nog een gat in?

Door het gat

Het is bij ons ook gebeurd. Mijn zoons gingen al na zo’n maand of drie zwemles door ‘het gat’. Toch kregen ze er in de loop van de zwemlessen een hekel aan. ‘Ik wil niet door het gat’, ‘Hoef ik deze keer niet door het gat?’ ‘Ik wil niet voor C, want ik kan niet door het gat’. Het lag niet aan de vaardigheid, het zat in ‘het hoofd’.

Het gat in het zeil, de nachtmerrie van menig ouder en kind. Een snel googlerondje brengt titels als ‘Het grote enge gat’ en ‘dochter redt het gat maar niet’. Hoe kan het toch dat kinderen zoveel moeite hebben met het gat? Kan dat gat niet worden geschrapt?

Waarom ‘het gat?’

De proef ‘door het gat in een zeil’ (opgenomen in het A, B en C diploma van het Zwem-ABC) is ontwikkeld om te toetsen of een kind dat diep(er) onder water gaat zichzelf onder water kan oriënteren en de weg naar boven weer kan vinden. De proef is ontstaan vanuit de gedachte dat een kind dus diep genoeg onder water moest gaan, de ogen onder water open moest durven/kunnen doen om te kijken en door stuwing weer naar de oppervlakte moest kunnen zwemmen. Wanneer je kind deze proef met succes afrondt, is de kans groot dat hij of zij ook onder een bootje of surfplank niet in paniek raakt en gewoon kan wegzwemmen.

Succesfactoren

De kans dat de proef lukt en een kind door het gat gaat is groter wanneer de verschillende onderdelen worden beheerst. Het gaat dan om:

  • gewend zijn aan het gat
  • diep onder water gaan en weer boven kunnen komen
  • een afstand onder water kunnen zwemmen
  • met de ogen open het gat kunnen vinden.

Het beheersten van de ‘kopsprong’ (met een duik het water in) maakt het een stuk gemakkelijker om het gat te halen. Je komt dan als vanzelf diep onder water en door een goede afzet overbrug je al de eerste meters.

Spanning en (meestal) daaraan gekoppeld het inhouden van de adem zorgt vaak voor problemen. Het kind komt dan te vroeg boven en meldt ‘dat het geen adem meer heeft’.

Wat kun je als ouder doen?

Probeer er achter te komen of er een speciale reden is waarom je kind niet durft of weerstand heeft. Is het ergens bang voor? Stel veel vragen, kruip in de huid van je kind. Lijkt het probleem dieper te liggen? Lees eens het blog van Nadine Carter.

Voorkom dat je tijdens het samen zwemmen alleen maar aan de slag gaat met de ‘totale proef’. Op die manier wordt de druk enorm en staat alleen het resultaat centraal. Wanneer het niet lukt, zal je kind weerstand ontwikkelen en er van overtuigd raken dat hij of zij het écht niet kan.

Weersta de neiging om je kind te helpen en een duw(tje) mee te geven om door het gat te gaan. Er ontstaat een sfeer van ‘dwang’, wat het leren eerder belemmert dan goed doet.

Creëer liever onsLeid liever eerst de aandacht af van het eindresultaat en oefen samen met je kind de afzonderlijke onderdelen van de proef. Op de Facebookpagina vind je daarvoor tips. Essentie is dat je kind de gelegenheid krijgt om uit te proberen en te oefenen en vooral succes beleeft. Hierdoor worden het zelfvertrouwen en plezier groter.

Samen

En natuurlijk wordt het nog leuker als je zelf actief meedoet. Ga zelf ook eens door het gat. Of wacht op je kind ‘aan de andere kant van het gat’. Zwaai onder water naar je kind of steek je hand door het gat. Zo leid je de aandacht af van het eindresultaat en wordt de kans op succes en plezier aanzienlijk vergroot.

Spelen is leren

_DSC9915

Ik kon het niet laten. Mijn beide zonen hebben samen met mij op zwemles gezeten. We deden, samen met 11 andere ouders en kinderen, mee aan de les ‘leer uw eigen kind zwemmen’ van Ankyzwemmen in Leeuwarden. Een perfecte leerschool, zeker voor mij.

We waren nog niet zo heel lang op les en bezig met ‘te water gaan’. T had er nog niet zo veel zin in. Zelfstandig springen zag hij al helemaal niet zitten. Dus stak ik steeds mijn hand braaf uit, hij sprong er naar toe en ik liet niet los. Hij mocht de regels bepalen, zelf werd ik steeds een beetje hopelozer. Hoe kreeg ik hem een stapje verder in het leerproces?

Spelen

Dat moment kwam sneller dan verwacht. Aan het eind van de les werd de mobiele glijbaan aan de rand van het bad geplaatst. T. keek ernaar en zijn gezicht klaarde op. Dát wilde hij ook! Mijn hersenen draaiden op volle toeren. Huh? Van de glijbaan? Realiseer je je wel dat…… Maar ik hield wijselijk mijn mond en T sloot enthousiast aan in de rij. Ik stond aan het eind van de baan, beheerste me en wachtte met vastpakken. Hij ging helemaal onder water, verdwaasd keek hij me aan. Was dit nou leuk of toch niet? Ik reageerde (natuurlijk) enorm enthousiast. ‘Wow, wat een leuke glijbaan en wat geweldig dat je daar af bent gegaan. En je kwam helemaal onder water!’ Het werkte, er kwam een glimlach en hup, daar ging hij weer.

Nuttig?

Ik sprak deze week met een ouder die vertelde dat zij het advies had gekregen om vooral met haar kind in het water te gaan spelen. Er klonk enige verontwaardiging in haar stem. Spelen associëren we blijkbaar met tijdverdrijf. Het is leuk, maar nuttig?

Ja! Kinderen ontwikkelen zich van jongs af aan door te spelen. We geven ze speelgoed, ze gaan er op af, doen ervaring op en leren. Ze merken er zelf niks van, het ‘gebeurt gewoon’. En dat is waar het volgens mij vooral om gaat. Dáár kunnen we tijdens het samen leren zwemmen gebruik van maken. Laten we de focus niet richten op ‘iets moeten’, maar laten we verleiden en zorgen voor uitdaging en onbewust ervaren. T. houdt van spelen en via de glijbaan doet hij precies datgene dat ik graag wil. Ik moet er gewoon zijn en vooral het vertrouwen niet beschamen.

Aan de slag

Laten we stoppen met ‘denken voor onze kinderen’. Want zij voelen zelf heel goed waar ze wel en niet aan toe zijn. Aan ons als ouders de uitdaging om situaties te creëren waarin het kind zich vrij voelt om te experimenteren. En waarin ze uitgedaagd worden om te leren. Dan is samen zwemmen leuk én effectief.